Financiële verkenningen 2022-2025

Inleiding

Terug naar navigatie - Inleiding

In dit onderdeel wordt ingegaan op een verkenning van het financieel meerjarenperspectief 2022-2025. Het beginpunt voor deze verkenning wordt gevormd door de in november 2020 door de gemeenteraad vastgestelde meerjarenbegroting 2021-2024. Dit uitgangspunt wordt vervolgens aangevuld met de belangrijkste financiële ontwikkelingen die impact hebben op het financieel meerjarenperspectief. Het betreffen met name de (onzekerheden rond de) ontwikkeling van de algemene uitkering uit het gemeentefonds en andere financiële risico’s en onzekerheden. Tenslotte worden de richtlijnen en uitgangspunten voor de nieuwe meerjarenbegroting 2022-2025 weergegeven.

Samenvatting

Terug naar navigatie - Samenvatting

Bij het opstellen van de laatste begroting voor 2021-2024 was er een negatief financieel beeld. Ondanks dat de ontwikkeling van de algemene uitkering onzeker blijft, ontstaat nu een structureel gunstiger beeld, waardoor de structurele financiële taakstelling die voor 2024 en verder in de begroting was opgenomen, kan vervallen. In de nieuwe begroting 2022-2025 wordt ingezet op het creëren van een stabiele uitgangspositie (‘basis op orde’) voor de volgende bestuursperiode. Dit kan met behulp van de structurele ruimte die naar verwachting ontstaat door de ontwikkeling van de algemene uitkering.

Startpunt: financiële situatie in de huidige meerjarenbegroting 2021-2024 – nov. 2020

Terug naar navigatie - Startpunt: financiële situatie in de huidige meerjarenbegroting 2021-2024 – nov. 2020

Ongeveer een half jaar geleden heeft de raad de meerjarenbegroting 2021-2024 vastgesteld. Deze meerjarenbegroting is nu het startpunt van waaruit de nieuwe ontwikkelingen en verkenningen worden weergegeven.
Het beeld bij het opstellen van de huidige begroting was als volgt, samengevat:

  • Het financiële beeld is negatief vanaf 2024; door de ingeschatte effecten van de herijking van de algemene uitkering (oplopend naar € 75,00 per inwoner) ontstaat een structureel tekort in de begroting van bijna € 1,2 mln. vanaf 2024.
  • Om de begroting sluitend te krijgen is een structurele taakstellende stelpost van bijna € 1,2 mln. opgenomen vanaf 2024. Realisatie zou moeten plaats vinden door inkomstenverhogingen of uitgaven verlagingen. Als meer duidelijk wordt over de daadwerkelijke omvang van noodzakelijke maatregelen, wordt hiervoor een uitwerkingsplan voorbereid.
  • In verband met de omvangrijke coronaproblematiek zijn alle beschikbare eenmalige financiële middelen toegevoegd aan een nieuwe reserve ‘herstel- en stimuleringsagenda’; het betreft een bedrag van ruim € 5 mln.
  • In februari 2021 heeft de raad een beleidskader vastgesteld voor de uitvoering van de herstel- en stimuleringsagenda (uitgaven in de acute fase en voor overbrugging, herstel en stimulering), voor de periode 2020-2022; naast de middelen in de beschikbare reserve worden hiervoor ingezet de ontvangen compensatiemiddelen van het rijk en de provincie.
  • In de meerjarenbegroting 2021-2024 zijn geen nieuwe beleidsinitiatieven opgenomen, er is alleen sprake van voortzetting van bestaand en reeds voorgenomen beleid.
  • Voor de noodzakelijke investeringen in onderwijshuisvesting zullen de opbrengsten precariobelasting (voor zover deze daadwerkelijk worden gerealiseerd) worden ingezet (€ 6,4 mln.).
  • De uitvoering van de taken in het sociaal domein (Wmo en jeugdzorg) vindt plaats binnen de hiervoor door het rijk beschikbaar gestelde middelen. Structurele financiële ruimte die aanwezig is, is ingezet om bij te dragen aan het opvangen van de ingeschatte effecten van de herijking van de algemene uitkering. Met het project ‘Grip op zorg’ kan de komende jaren een structurele besparing op de kosten worden gerealiseerd.
  • De opbrengst precariobelasting 2018 (€ 2,2 mln.) is/wordt ingezet voor een woonlastenverlichting van € 50,00 per huishouden, in de periode 2020 t/m 2022.
  • De OZB is/wordt in de jaren 2020 tot met 2022 jaarlijks extra verhoogd met 1,5% om financiële ruimte te creëren voor maatschappelijke opgaven en beleidsintensiveringen;
  • Er is een toename van de risico’s in de begroting; naast de blijvende onzekerheid over de ontwikkeling van de algemene uitkering en de effecten van de pandemie, zijn er o.a. onzekerheden over de effecten van de Omgevingswet en ten aanzien van de klimaatverandering. Voor een deel van de risico’s zijn maatregelen getroffen om de negatieve effecten op te vangen.
  • Het investeringsniveau is hoog; in de komende jaren zijn grote investeringen en investeringsbijdragen gepland.

Financiële ontwikkelingen

Terug naar navigatie - Financiële ontwikkelingen

Sinds de huidige meerjarenbegroting door de raad is vastgesteld (november 2020), hebben zich de volgende ontwikkelingen voorgedaan, die van invloed zijn op het financiële meerjarenperspectief 2021-2025:

  • Jaarrekening 2020
    De concept jaarrekening 2020 laat een beperkt positief financieel resultaat (na bestemming) zien. Dit resultaat bevat zowel incidentele als structurele voor- en nadelen.
    • Belangrijk element hierin is dat de opbrengst precariobelasting over 2020 (bijna € 2 mln.) is gerealiseerd; de opbrengst kan nu, in de lijn van de begroting 2021, worden toegevoegd aan de reserve huisvesting onderwijsvoorzieningen.
    • Daarnaast is relevant dat bij het sociaal domein naar verwachting een incidenteel positief financieel resultaat is gerealiseerd (€ 680.000 op basis van een voorlopige berekening). Dit resultaat wordt, volgens de in de begroting vastgestelde werkwijze, toegevoegd aan de reserve risico’s sociaal domein. Bij de begroting 2022 zal worden afgewogen hoe deze (eenmalige) middelen worden ingezet.
    • Onderdeel van het financiële resultaat van de jaarrekening is het saldo van inkomsten en uitgaven voor de coronaproblematiek. Uitgaande van de concept-berekening waren er in 2020 meer inkomsten (rijk, provincie) dan uitgaven. Bij het vaststellen van de jaarstukken zal het college de raad voorstellen om dit saldo, in de lijn die door de raad is vastgesteld bij de vaststelling van het beleidskader herstel- en stimuleringsagenda, toe te voegen aan de reserve herstel- en stimuleringsagenda. Hiermee blijven deze middelen beschikbaar om in 2021 en 2022 in te zetten in het kader van de coronasituatie.


  • 1e voortgangsrapportage 2021
    De 1e voortgangsrapportage voor 2021 wordt op dit moment opgesteld. Hierin worden mee- en tegenvallers in de lopende (reguliere) begroting gerapporteerd. De structurele afwijkingen zullen zo goed mogelijk worden ‘door vertaald’ naar de volgende begroting.
    Voor onderwerpen die gerelateerd zijn aan de coronaproblematiek volgt voor de zomer een afzonderlijke rapportage. Na de zomervakantie zal het college de raad opnieuw informeren in de tweede voortgangsrapportage.


  • Effect herijking algemene uitkering gemeentefonds: nieuwe indicatie lijkt minder ongunstig
    Het doorvoeren van de herijking van de maatstaven voor de berekening van de algemene uitkering is (voor zowel het algemene deel als het sociaal domein) opnieuw met een jaar uitgesteld, nu naar 2023. Begin dit jaar is van de uitkomst (‘verdeelvoorstel’) een voorlopige eerste indicatie per gemeente gegeven. Het effect daarvan voor Epe zou zijn een nadeel van € 3,00 per inwoner (Ter vergelijking: het voordeel en nadeel per inwoner varieert tussen de gemeenten (behoudens enkele uitzonderingen) tussen +€ 174,00 en -€ 158,00).
    De VNG en de ROB (Raad voor het Openbaar Bestuur) geven adviezen bij deze uitkomst. De ROB heeft inmiddels veel vraagtekens gezet bij de uitkomst. Ook is onder bepaalde groepen van gemeenten veel onrust en weerstand ontstaan. Niet duidelijk is in hoeverre de adviezen tot een aanpassing zullen leiden. Een nieuw kabinet zal hierover met voorstellen moeten komen. Een mogelijkheid is eveneens dat een nieuw kabinet met voorstellen komt om landelijk de totale omvang van de algemene uitkering te vergroten (‘de koek wordt groter’).


  • Overige ontwikkelingen algemene uitkering: september-/decembercirculaire 2020
    Ten opzichte van de huidige meerjarenbegroting (gebaseerd op meicirculaire 2020), is een negatieve ontwikkeling zichtbaar in het algemene deel van de algemene uitkering. Een bijstelling van het accres resulteert in een nadeel van rond € 350.000 in 2022 en 2023; structureel gaat het om ongeveer € 150.000. Onduidelijk is overigens of een nieuw kabinet de huidige systematiek (‘samen-trap-op-trap-af’) wil voortzetten in de toekomst.
    Voor het jaar 2022 wordt voor de jeugdzorg (in aanvulling op de extra middelen in 2019-2021) eenmalig € 480.000 ontvangen. Een nieuw kabinet moet besluiten over het al of niet (structureel) voortzetten van de aanvullende middelen voor jeugdzorg.
    Een andere onzekerheid is het eventueel loslaten van de ‘opschalingskorting’. Dit is nu tijdelijk gedaan in het kader van de coronaproblematiek. Als hier definitief voor wordt gekozen betekent dit een structureel voordeel voor de gemeenten.
    In hoeverre de (economische) effecten van de coronasituatie en het uitgavenbeleid van het rijk hierbij invloed zullen hebben op de ontwikkeling van de algemene uitkering, is eveneens onzeker.

    Samengevat beeld algemene uitkering:
    De onzekerheden rond de ontwikkeling van de algemene uitkering lijken op dit moment groter dan ooit. Uitgaande van een aantal veronderstellingen, kan het financiële effect voor de meerjarenbegroting als volgt worden weergegeven. Met nadruk wordt gesteld dat hierbij aannames zijn gedaan waarvan nog erg onzeker is in hoeverre deze realiteit zullen worden.
    - Door het lagere nadelige effect van de herijking ontstaat een positief effect in het financieel meerjarenbeeld; het is verantwoord om de nu opgenomen stelpost (oplopend naar € 75,00 per inwoner) sterk te verlagen; hierdoor kan de (vanaf 2024) opgenomen financiële taakstelling vervallen en is de noodzaak tot het opstellen van het eerder aangekondigde uitwerkingsplan (bijsturingsmaatregelen) niet meer aanwezig;
    - Het lijkt vooralsnog verantwoord om (los van de herijking) structureel rekening te houden met een positieve ontwikkeling van de algemene uitkering, er van uitgaande dat een nieuw kabinet tegemoet zal willen komen aan de grote financiële tekorten in het sociaal domein bij veel gemeenten en de nadrukkelijk door de Nederlandse gemeenten geuite noodzaak om de financiële positie van de gemeenten te verbeteren. Echter door de onzekerheden is het nu te vroeg om in dit stadium hierop concreet te anticiperen.

Overige ontwikkelingen

Terug naar navigatie - Overige ontwikkelingen

Bij het gepresenteerde actuele beeld is een aantal ‘overige ontwikkelingen’ van belang, die het beeld verder beïnvloeden:

Precariobelasting beschikbaar voor noodzakelijke uitgaven huisvesting onderwijs
De opbrengst uit 2017 (€ 2,2 mln.) is beschikbaar om te worden ingezet in de lijn van de begroting 2021-2024 (huisvesting onderwijs). De opbrengst over 2020 (€ 2 mln.) is eveneens definitief gerealiseerd en wordt in de jaarrekening 2020 toegevoegd aan de reserve huisvesting onderwijsvoorzieningen.
Voor de opbrengst 2021 (€ 2 mln.) geldt dat deze als definitief gerealiseerd (en daarmee financieel inzetbaar) kan worden beschouwd, als blijkt dat tegen de aanslagen geen bezwaar wordt gemaakt. Ook deze opbrengst zal dan worden toegevoegd aan de reserve huisvesting onderwijsvoorzieningen.
In hoeverre de dan beschikbare middelen in de reserve toereikend zijn om de noodzakelijke investeringen en renovaties (vanuit de wettelijke plicht om te voorzien in huisvesting) te kunnen bekostigen, is op dit moment nog niet duidelijk. De komende maanden wordt hiervoor een plan opgesteld.

Toenemende druk op de ambtelijke capaciteit
De afgelopen tijd zijn er steeds meer signalen dat de huidige ambtelijke capaciteit niet toereikend is om de uitvoering van de taken te kunnen borgen en de ambities van de raad en het college te kunnen realiseren. Hierdoor ontstaat een toenemende druk op de organisatie. Onderzocht wordt wat hiervan de oorzaken zijn en welke maatregelen of keuzes nodig zijn om dit op te vangen. Indien nodig worden in de nieuwe begroting aanvullende financiële middelen hiervoor opgenomen.

Afloop diverse onderwerpen ‘nieuw beleid’
Een aantal onderwerpen ‘nieuw beleid’ uit vorige begrotingen in deze bestuursperiode loopt de komende jaren af; effecten van het beleid zullen moeten worden geëvalueerd, zodat op basis hiervan besluitvorming kan plaatsvinden over continuering; bij continuering zal in een volgende begroting opnieuw financiële dekking gevonden moeten worden. Enkele grote onderwerpen zijn: onderwijs (zie ook hierboven), sport, stimuleringsregeling jeugd, toerisme (incl. handhaving), economie.

Ontwikkeling loon- en prijsindex en rente
Op basis van de reguliere methodiek en de meest actuele cijfers die zijn gepresenteerd door het CPB en DNB, zijn de uitgangspunten voor de nieuwe begroting bepaald. Samengevat:

  • prijsindex 2022: +1,7%
  • loonindex 2022: +1,2%
  • rente lange termijn: +1,6%
  • rente korte termijn: +1,0%

Voor de stijging van de loonkosten, de prijsindex en volume ontwikkelingen ten opzichte van de huidige meerjarenbegroting wordt in de algemene uitkering een compensatie ontvangen (het zgn. ‘accres’).
De prijsindex is ook van toepassing voor de indexatie van de subsidies in de sociale agenda en geldt als uitgangspunt voor de verhoging van de gemeentelijke belastingen, heffingen en leges.

Richtlijnen en uitgangspunten voor de meerjarenbegroting 2022-2025

Terug naar navigatie - Richtlijnen en uitgangspunten voor de meerjarenbegroting 2022-2025

De huidige situatie, zoals hierboven beschreven, aangevuld met de actuele ontwikkelingen en het gegeven dat de nieuwe begroting de laatste is van het huidige college, leidt er toe dat het college voorstelt om de volgende richtlijnen en uitgangspunten te hanteren bij het opstellen van de nieuwe (meerjaren)begroting.

  • Onzekerheden en risico’s blijven onverminderd een rol spelen bij het opstellen van de begroting. De meest in het oog springende risico’s zijn de ontwikkeling van de algemene uitkering, de invoering van de Omgevingswet (in de loop 2022), de jeugdzorg, de Wmo (o.a. abonnementstarief), het klimaatakkoord, de energietransitie, participatie (Lucrato), de toenemende druk op de organisatie door de veranderende ‘klantvraag’, de effecten van de pandemie, de gemeenschappelijke regelingen en de kostenstijging bij het onderhoud van de openbare ruimte.In lijn met het al jaren geldende financiële beleid zal waar mogelijk op de ontwikkelingen worden geanticipeerd (bijvoorbeeld door financiële reserveringen) en zullen waar nodig (structurele) financiële buffers worden opgenomen;
  • Nieuwe structurele uitgavenverhogingen zijn niet aan de orde, anders dan onvermijdbare uitgaven door wettelijke verplichtingen of waarvoor de noodzaak aangetoond wordt (bijv. voor lopende contracten of voor de continuïteit van de reguliere bedrijfsvoering); uitgaven die nodig zijn voor de realisatie van het collegeakkoord worden in de integrale afweging betrokken.
  • Het is niet langer mogelijk en wenselijk om de koppeling tussen de inkomsten (van het rijk) en de uitgaven in het sociaal domein (Wmo en jeugdzorg) langer te handhaven. Dat betekent dat vanaf de volgende begroting het kader voor de raming van de uitgaven niet meer wordt bepaald door de inkomsten van het rijk, maar dat de uitgaven vanuit het huidige beleid reëel worden begroot. Een overschot of tekort wordt niet langer verrekend met de reserve maar komt ten laste of ten gunste van de reguliere exploitatie. De noodzakelijke hoogte van de reserve risico’s sociaal domein wordt bepaald op grond van een inschatting van de risico’s.
  • Waar nodig zal het college de ‘basis op orde’ brengen. Hierbij moet onder andere worden gedacht aan het opnemen/opbouwen van een stelpost voor langdurige ziekte, het volledig afbouwen van de toerekening van uren aan de grondexploitatie en investeringen, het reëel ramen van de opbrengst Wabo-leges in relatie tot de invoering van de Omgevingswet, het borgen van voldoende financiële middelen voor het groot onderhoud van accommodaties en van sportvelden en voor de vervanging van kunstgrasvelden (de huidige middelen hiervoor zijn ontoereikend).